Een woon-/bedrijfspand in gesplitst gebruik behoort in beginsel tot het keuzevermogen van de ondernemer, tenzij er sprake is van een bouwkundig splitsbaar pand. Bij gesplitst gebruik bestaat tevens de mogelijkheid om het bedrijfsgedeelte tot het ondernemingsvermogen te rekenen en het woongedeelte tot het privévermogen (administratieve splitsing). Bij staking van de onderneming zal over het verschil tussen de werkelijke waarde en de boekwaarde (de meerwaarde) van het bedrijfsgedeelte moeten worden afgerekend in de inkomstenbelasting. Dat is ook het geval bij overlijden van de ondernemer. Als het bedrijfsgedeelte van het pand op dat moment duurzaam voor zelfbewoning wordt gebruikt, moet bij de berekening van de stakingswinst rekening worden gehouden met een waardedruk. Het Gerechtshof te Amsterdam doet een interessante uitspraak hierover op 7-1-2016 (nr. 15/00532, ECLI:NL:GHAMS:2016:125).

De casus bij het Hof was als volgt. Erflater heeft zijn eenmanszaak reeds in 2007 gestaakt, waarbij het bedrijfsgedeelte van het woon-/bedrijfspand tot het ondernemingsvermogen is blijven behoren in het kader van een langlopende liquidatie. Het pand is niet juridisch gesplitst en praktisch zijn het woongedeelte (dat als privévermogen is geëtiketteerd) en het bedrijfsgedeelte niet los van elkaar te gebruiken zonder bijvoorbeeld overlast te bezorgen. In 2007 is het pand te koop gezet, maar op het moment van overlijden van de ondernemer in 2010 is het pand nog steeds niet verkocht. In dat jaar gaat het pand naar het privévermogen (van zijn echtgenote). Over de meerwaarde (stille reserve) van het bedrijfsgedeelte moet worden afgerekend. Het Hof stelt vast dat er ten tijde van overlijden sprake was van een situatie van duurzame zelfbewoning, ondanks dat het pand te koop is gezet. Bovendien is na staking in 2007 het bedrijfsgedeelte in overheersende mate voor privédoeleinden gebruikt. Het bedrijfsgedeelte kan niet afzonderlijk aan derden worden verkocht of verhuurd zonder afbreuk te doen aan het woongenot. De conclusie van het Hof is dan ook dat bij de berekening van de boekwinst in 2010 over het bedrijfsgedeelte rekening moet worden gehouden met een waardedrukkende invloed van zelfbewoning daarvan.

Verrassend in deze uitspraak is dat erflater voornemens was de woning te verlaten, anders zet je het pand immers niet te koop. Volgens het Hof doet dit echter niet af aan de bestaande feitelijke situatie van zelfbewoning. De Hoge Raad besliste anders in het (verouderde?) arrest van 18 november 1959 (BNB 1960/4, waarbij in een vergelijkbaar geval geen waardedrukkende factor werd toegestaan. Wel in de lijn met de uitspraak van het Hof ligt de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 22 oktober 2013 (nr. 12/00339)  waarbij het bedrijfsgedeelte onlosmakelijk was verbonden met het woongedeelte en beide gedeeltes niet afzonderlijk rendabel te maken waren. Een waardedrukkende factor wegens zelfbewoning werd hier wel toegestaan.

De uitspraak van Hof Amsterdam was een verwijzingsuitspraak. Tussen partijen stond de waardedrukkende factor van zelfbewoning in een eerder stadium al vast. Gekoppeld aan de levensverwachting van de echtgenote (62 jaar bij zijn overlijden) bedroeg de waardedruk 33% van de vrije waarde in het economisch verkeer. Deze berekeningswijze is conform het Besluit van de Staatssecretaris van 31 augustus 2009 (CPP2009/1092). 

Op de hoogte blijven?

Opgenoort Belastingadvies publiceert regelmatig actualiteiten rondom fiscale ontwikkelingen. Zo blijft u op de hoogte van voor u relevante ontwikkelingen waarbij wij u wellicht van dienst kunnen zijn.