Ook de Belastingdienst onderhandelt in sommige gevallen graag over de hoogte van de verschuldigde belastingen, met name wanneer de wet daarover onvoldoende duidelijkheid verschaft. Bij de Belastingdienst zien ze ook wel in dat ze mogelijk in een beroepsprocedure in het ongelijk kunnen worden gesteld. En als dan door ‘handjeklap’ zonder procesrisico op korte termijn een substantieel belastingbedrag kan worden binnengehaald, dan is dat voor de Belastingdienst een aantrekkelijke optie. En meestal is dat ook een voordeel voor de cliënt die op deze manier de kans heeft om beduidend minder belasting te betalen dan wanneer de rechter hem later (na een jarenlange en dure rechtzaak) in het ongelijk zou stellen. En daarnaast geeft een dergelijk compromis zekerheid en dat kan voor hem ook waardevol zijn.
Toepassing BTW-margeregeling bij invoer van antiquiteiten
Bij invoer van antiquiteiten uit bijvoorbeeld China is het mogelijk om de margeregeling toe te passen. Bij verkoop in Nederland is dan slechts over de winstmarge 19% BTW verschuldigd en niet over de gehele omzet. De heer Luiten dacht dat hij bij verkoop in Nederland slechts 6% BTW over de omzet verschuldigd zou zijn, aangezien bij invoer ook het 6%-tarief gold. Bij een belastingcontrole kwam dit aan het licht, wat resulteerde in aanzienlijke naheffingsaanslagen over een vijftal jaren, gebaseerd op het 19%-tarief. Een verzoek om toepassing van de voordelige margeregeling werd in eerste instantie niet gehonoreerd, omdat een beschikking daarvoor volgens de Belastingdienst niet met terugwerkende kracht kon worden afgegeven. Ook het latere bezwaar daartegen werd, ondanks de vele gesprekken met de betreffende belastingambtenaar (inclusief een hoorzitting) daarover, afgewezen. In de beroepsfase is uiteindelijk met de behandelende inspecteur op dit punt een gunstig compromis gesloten hierover. Er werd een praktisch vergelijk getroffen, waardoor de naheffingsaanslagen met meer dan de helft werden verminderd. Ook gingen alle boetes van tafel, ook omdat werd ingezien dat mijn cliënt weinig te verwijten viel. Een dure beroepsprocedure werd hiermee voorkomen.
Mooie deal met Belastingdienst: liquidatie BV en afstorting stamrechtverplichting
Mevrouw Metselaar erfde als enig erfgename van zijn overleden echtgenoot alle aandelen in een BV. In deze BV zat een stamrechtverplichting aan de erfgename die in het verleden is ontstaan doordat haar echtgenoot zijn ontslagvergoeding van een vroegere werkgever in de BV had ondergebracht. De BV heeft echter een negatief eigen vermogen, waardoor niet geheel aan de lijfrenteverplichtingen kan worden voldaan. Zij wil daarnaast ook van de BV af, aangezien de kosten van het in stand houden daarvan niet opwegen tegen de baten. Met de Belastingdienst is vervolgens een deal getroffen waarbij de aanwezige activa minus het bedrag aan (kortlopende) schulden worden afgestort bij een bank of verzekeraar, waarna de BV wordt geliquideerd. Van het afgestorte bedrag dient dan wel een periodieke uitkering bij een professionele verzekeraar worden bedongen. In plaats daarvan is ook goedgekeurd dat het bedrag op een geblokkeerde stamrechtspaarrekening bij een bank kan worden gestort, hetgeen wellicht nog voordeliger is. Voor het restant van de stamrechtverplichting wordt door de Belastingdienst geen belaste afkoop voor de inkomstenbelasting/ loonheffing aangenomen, aangezien hiermee geen voor verwezenlijking vatbare rechten worden prijsgegeven. Voor mevrouw Damen is deze deal een prima oplossing.
Kies voor een voordelige afhandeling van oninbare vorderingen op een ‘eigen’ BV
De heer Noordman, een 65-plusser, leent aan ‘zijn’ BV meerdere keren geld uit t.b.v. de ontwikkeling van allerlei ideeën (deels hobby-achtige), waaraan niet echt een goed ondernemingsplan ten grondslag ligt. In ieder geval zou in dit geval een bank nooit bereid zijn hiervoor geld uit te lenen. De BV weet echter alleen maar verliezen te realiseren, derhalve wordt de lening door de DGA onder de terbeschikkingstellingsregeling afgeboekt ten laste van zijn progressieve inkomen in box I. De belastingdienst komt vervolgens met een vragenbrief en er volgt een gesprek. In dat gesprek wordt de zakelijkheid van de lening ter discussie gesteld. Uiteindelijk wordt een compromis met de Belastingdienst bereikt dat 50% van de lening terecht onder de tbs-regeling is afgeboekt en de andere 50% niet. Aangezien de BV in kwestie reeds is geliquideerd kan die andere 50% wel als verlies uit aanmerkelijk belang worden genomen. Dit compromis leverde uiteindelijk meer belastingvoordeel op, dan wanneer alles onder de tbs-regeling zou kunnen worden afgeboekt. In box I had deze 65-plusser daarvan maar circa 20% IB-voordeel, terwijl het voordeel onder de aanmerkelijk belangheffing (in box II) voor hem 25% bedroeg. Achteraf gezien was het dus maar goed dat de Belastingdienst niet gewoon de aangiften ‘automatisch’ afdeed.